20 januari 2018. Het jaar is slechts in foetusfase en eega besliste om een girl’s night te houden. Vijf vrouwen in huis heeft als rechtstreeks gevolg dat Carl moest wegvluchten. Een date was niet gelukt dus moest hij als hoogsensitieve waterman zijn plan trekken. Op een zaterdagavond nota bene. Na een uitzonderlijk namiddagje werken nam hij de trein van Brussel naar Leuven. Eerder op de dag had Carl al bedacht dat een film wel een goed idee kon zijn. ‘Alleen naar de film of wat?’ had zijn zestienjarige dochter al laten vallen, alsof alleen naar de film gaan het allerhoogste niveau van zieligheid impliceerde. Nu ja, zielig werd het wel een beetje want buiten de zieligheid stond ook het woord ‘eenzaam’ in haar woordenboek. Niks van aan, dacht Carl, want buiten een film kon hij ook nog eens naar de Fnac gaan. De ideeën groeiden gestaag, laat dat duidelijk zijn. Eenmaal in Leuven merkte hij de drukte. Het is zaterdagavond en dus moeten mensen een gezellige tijd hebben. Velen troepen dan samen om te drinken en wat te eten, en in café Sport bijvoorbeeld werd dat mooi in de praktijk omgezet. Te druk voor Carl, en zeker zonder gezelschap. Bovendien was het een zware week geweest en voelde hij zich wat miserabel. Licht verstopte sinussen, een zweem van hoofdpijn die nét niet uitbrak en een maag die leeg was maar niet echt een hongergevoel opriep. Gelukkig kon hij zich opleuken in de Fnac, een jeugdsentiment. Hoe lang was dat al niet geleden. Maar al gauw sloeg het enthousiasme om in onverschilligheid. Terwijl hij tien jaren geleden al na enkele minuten met twee graphic novels, een cd en een dvd onder de arm zou lopen kon hij zich nu niets voorstellen wat in godsnaam te consumeren. ‘Goed’, dacht Carl bij zichzelf, ‘ik word ouder en het materialisme heeft plaats gemaakt voor het rationele: geen onnodige kosten maken dus.’ Ietwat teleurgesteld door de weggegooide tijd zocht hij wat om te eten. Maar ook daar had Carl over nagedacht, want hoe lang was een bezoek aan wegwerprestaurant Quick niet geleden. Hij is toch maar alleen. En in de Quick kom je alleen of met pubervrienden. Ideaal dus voor een snelle maagvuller. Vijftien minuten later stond Carl alweer buiten met een volle maag en een schuldgevoel. Toch geld uitgegeven aan rotzooi. Ondertussen begon de zweem van hoofdpijn over te gaan in een hoger stadium. Er zaten pijnstillers in zijn tas. Over anderhalf uur begon de film. Hij dacht aan het moment dat hij tijdens de première van Nymphomaniac -een marathon van ruim drie uur waar de artistieke lullen en kutten (excusez-moi les mots) om de oren vlogen- ook gigantische pijn had en besloot dat hij dat geen tweede keer wilde meemaken. Dus slokte hij met het weinige water dat nog in zijn flesje zat een paracetamol binnen. De tijd gaat traag. Nog te vroeg voor de film. Ondertussen moet het ten huize Carl al erg gezellig zijn, bedacht hij, want hij haalde de flessen cava en wijn voor de geest die eega al klaarzette nog voor hij vertrok naar zijn werk. Dan maar iets drinken. Aan de filmzaal was er ook een gezellig etablissement dus dat moest lukken. Met enige aarzeling bestelde Carl een Rochefort, enigszins peinzend aan de paracetamol die bijna in werking moest treden, maar ach. Als ze thuis een feestje kunnen bouwen moet dat in volledig solitarisme ook lukken. De muziek stoorde hem mateloos, er speelde freejazz waarbij elke noot een steek in zijn oor gaf en zijn hersenen deden knetteren. Hij nam een Humo erbij maar de concentratie was weg. De freejazz was te aanwezig en te luid. En te slecht. Vroegtijdig verliet Carl de plaats en begaf zich stilaan naar de filmzaal. De deur was nog gesloten, maar enkele hardnekkige bezoekers hadden zich alvast in positie gezet om eerst naar binnen te kunnen. Andere enkelen staken nog een sigaret op maar daar besloot Carl niet aan mee te doen, ondanks de verbindende factor van het roken. Hij was in volledige eenzaamheid gekomen en was vastbesloten dat zo te houden. De deuren openden, hij zocht een plaats, sloot zijn gsm af en berustte. De hoofdpijn had plaats gemaakt voor een leeg en licht draaiende toestand. Door de boxen galmde alweer een moeilijke combinatie van freejazz en hersenverlammende psychedelica. Waarom. Concentratie Carl! Anderhalf uur later was zijn toestand nog onrustwekkender, want met The Killing of a Sacred Deer had Carl bovendien een mokerslag gekregen die niet snel uit zijn lijf zou verdwijnen. De personages praatten op een bizarre manier, absurde komedie werd opgevolgd door existentiële horror en de vele vervreemdende camerabewegingen en shots duwden je nog meer weg van de dagdagelijkse werkelijkheid. Een Grieks bovennatuurlijke tragedie quoi.
De wandeling richting station was een bizarre en stille rit waarbij de plot nog dikwijls kwam bovendrijven. Ondertussen was de opkomst in de stad nog drukker geworden. Thuis ontmoette hij vijf vrouwen. Dat is beter dan het allerhoogste niveau van solitaire zieligheid.
1 Comment
Het was confronterend toen Carl niets kon uitbrengen wanneer een drieëntachtigjarige vrouw hem vroeg om eens iets te vertellen wat er zoal in zijn leven gebeurde de laatste tijd, want bij haar gebeurde er immers weinig en ze was blij dat ze nu voor een jongere man zat om verhalen te horen.
Misschien kon hij vertellen over zijn seksleven, dat zijn eega enkele dagen geleden naar zilte boter smaakte en hij haar tot tweemaal toe had laten klaarkomen terwijl hij zacht haar borsten kneedde en lichtjes in haar tepels kneep met duim en wijsvinger. Of het feit dat Carl de laatste jaren het bijzondere talent had ontwikkeld om bepaalde bizarre angsten te genereren zoals een bezoek bij de tandarts of jawel, zelfs bij de kapper. Carl genoot immers altijd wanneer een wildvreemde dame zijn haar waste en met heerlijk warm water weer spoelde, maar het moment dat de dame met haar schaar op een tergend traag tempo zijn oor naderde, hij begon te trillen met zijn hoofd. Net zoals een verdovingsspuit gevaarlijk traag zijn mond zou bereiken. Het is een angst die Carl vroeger niet had, maar die de laatste tijd ontstaan is. Of die keer dat hij zo blij als een kind was dat hij vroeger stopte met werken, de trein op sprong en halverwege de rit bleef stilstaan wegens een medische interventie. Die medische interventie bleef echter op zich wachten en Carl steunde zijn hoofd tegen zijn rechterhand. Na twintig minuten stilstand zag hij twee ambulanciers met hun brancard voorbij zoeven. De inzittenden waren intussen op het hoogtepunt van de verveling geraakt en vijf minuten later zag hij op diezelfde brancard nu een vrouw liggen die kunstmatig beademd werd. Carl zag het beeld als een vertraagde film voorbij glijden en in een flits zag hij zichzelf liggen. Carl en zijn evenbeeld keken elkaar recht in de ogen. Eenmaal het draagbed uit zijn ooghoek verdween sloten de deuren en vertrok de trein weer langzaam. Het was een absurd moment van zelfreflectie. Welke rol speelde Carl in het geheel? Welke keuzemogelijkheden had hij? Welke keuzes heeft hij gemaakt? Waarom heeft hij díé keuze gemaakt? Hoe kijken anderen naar zijn gedrag? En wat betekenen de antwoorden op deze vragen voor zijn gedrag in de toekomst? Maar dan zei hij tegen de drieëntachtigjarige vrouw dat hij met grote waarschijnlijkheid in de routineuze fase van zijn leven was beland. Beiden nipten van hun koffie. De meest normale wijze van energie inputten is ze er op een bepaalde wijze weer zien uit te laten. Maar de vele indrukken die Carl incasseert komen er de laatste tijd op geen enkele manier weer uit. Dat betekent bij gevolg dat zijn lichaam niet in balans is. En dat de creatieve output herleid wordt naar nihil. Zo gaan er dagen voorbij dat Carl zelfs steunt op de dagelijkse routine, iets dat onvermijdelijk zou kunnen leiden naar het stompzinnige. Een mogelijke reden is dat de indrukken die Carl in zich opneemt niet van genoeg waarde of kracht zijn om er wel degelijk iets mee te doen. De meerwaarde is tijdelijk zoek. De media domineren zijn geest, de zalm die steeds maar weer tegen de stroom in zwemt maar geen richting eindbestemming heeft, het LCD-scherm dat voortdurend de meest idiote uitwerpselen in het gezicht kwakt. De adrenaline die er wel is maar op een manier getemperd wordt door een soort van moedeloosheid. De wereld draait in rottempo door, terwijl Carl gewoon uit het raam kijkt en observeert. En daar is niets mis mee. Maar actie kan ook geen kwaad. Wabliefteru? Een depressie? Nee, daar kan Carl eerlijk over zijn, die joie de vivre gaat van waakvlam naar brand, en is hopeloos aanwezig. Carl heeft gewoon teveel input nodig om alles te kanaliseren, dat is het. En net wanneer deze dingen allemaal door zijn hoofd spoken kijkt hij naar de vrouw die naast ‘m ligt. “Kom nu”, prevelt ze. “Ik heb je nodig.”
Het wordt een negatieve dag voor de Watermannen vandaag, zo stelt de horoscoop, en Carl –driemaal raden- is een doorbloed Waterman. Carl was de laatste man op aarde om de horoscoopvoorspellingen ernstig te nemen, maar vandaag zat het in zijn kleren, zijn vezels en zijn bloed. De koffiezet klinkt bronchiaal en sputtert alsof het zijn laatste adem is. De zwarte druppels vallen met vertraagde snelheid in de kan. Het is vroeg en Carl smeert een boterham voor zijn puberdochter van bijna veertien die binnen enkele minuten zou arriveren. Zijn vierjarige dochter en éénjarige zoon liggen opnieuw te slapen na een zoveelste onderbroken nacht. Buiten probeert hij een sigaret aan te steken maar de striemende wind splijt zijn gezicht in honderd plooien. Terug binnen besluit hij eega wakker te maken, een ochtendritueel dat veel geduld eist. Zij zal nu de ochtendtaken overnemen. De puberdochter en Carl starten hun tocht naar het station. Buiten is de wind nog wat aangewakkerd en zonder een woord probeert elk voor zich de tocht te overleven. Het is vechten tegen de storm. De trein is op tijd, maar zit overvol. Er wordt meegedeeld dat door een technisch mankement de trein niet uit veertien wagons bestaat, maar uit negen. Tientallen mensen zijn genoodzaakt om hun reis verder te zetten, geprangd als sardienen in een veel te kleine blikkendoos, inclusief Carl. Zijn humeur is te snijden, en toen las hij dat het een negatieve dag wordt voor de Watermannen. Het zit in zijn kleren, zijn vezels en zijn bloed.
En de dag is nog niet halfweg. "De geur van verse koffie die stilaan de eerste verdieping begon te bereiken Carl lag tegen zijn eega geschurkt, plaatste zijn hand op haar linker schouder en keek naar de wekker. Zijn jongste telg had namelijk genoeg van de nacht, en liet dat merken door luid te jammeren. Zijn zoon had een klok van een stem trouwens, geen idee waarvan hij die geërfd zou hebben. Als Carl een poging deed om te roepen klonk dat als een geforceerd niet zo toonvast gebalk dat alle kanten opging. Roepen was geen gave. Voor zijn kleine man was het een lust. Het kereltje keelt voor een koekje, voor een kastdeur die hij niet open krijgt, voor een stukje papier dat zijn grote zus afpakt, voor een boekje dat hij niet interessant genoeg vindt, voor een slechte aflevering op Baby-tv, voor zijn tut die hij kwijt is, voor zijn knuffel die niet in de buurt is, kortom voor alle zaken waarvan volwassenen een scheet zouden laten. Maar Carl hield van die kleine man, want hoe schattig was hij toch niet als hij probeerde te stappen, en hoe aandoenlijk was het toch als hij zijn piepkleine handen open en toe klapt om dag te zeggen. Op zaterdagochtenden echter heeft Carl het ontieglijk moeilijk om de dag voor geopend te beschouwen. Zijn hele lijf slaapt nog. Ogen geraken met moeite een kwartje open, en dan begint het gejammer. Op dat moment is het gokken wie uit bed stapt om de kleine man terug te sussen, want ook eega lijkt dan nog in comateuze toestand. De zaterdagziekte zou een dokter zeggen. Opstaan, maar enkel om zichzelf te pijnigen. De geur van verse koffie die stilaan de eerste verdieping begon te bereiken en de dubbeldikke weekendkrant die in de bus zat zou het leed nog kunnen dempen, maar de kleine man gaf hem geen schijn van kans om dat lichtpunt te bereiken. Op de koop toe moest Carl die zaterdag permanentie doen in een galerie waar hij voor werkte, maar dat was nog eens niet zo’n slecht idee. De trein naar Brussel was een verademing, en een luxueuze golf van stilte. De regen tikte tegen het raam en Carl genoot. Dat eega op dat moment alle bagger over haar moest laten glijden was slechts een bedenking.
De vrouw die wellicht haar halve long nu heeft uitgeblazen De man komt aangesloft, aktetas in de linkerhand, hemd in de broek, licht geïrriteerde gezichtsuitdrukking, en bij nader inzien ook wat licht ruikend naar zilt zweet. De vrouw die al op de bank zat rookt een sigaret, starend naar niets. Ze zet de sigaret tussen haar stijve lippen, zuigt zo hard dat haar wangen indeuken, rukt hem er weer uit en laat wat rook ontsnappen om het vliegensvlug weer te inhaleren. Haar tong klapt. Door het kleine gaatje tussen haar boven- en onderlip blaast ze secondenlang de geïnhaleerde rook uit. De zuchtwind laat de resterende wolk langs Carl passeren. De mensenmassa zwelt aan. De irritante en luidruchtige Limburgse totebellen zijn ook al gearriveerd. Ondertussen zijn het haast bekenden geworden. En daar is de corpulente kale man al. Met binnensmondse geluidjes draaft hij in een onhandige galop richting de hoek, rechts van de bank. Zijn plaats is gelukkig nog vrij. De trein wordt eindelijk aangekondigd met vijf minuten vertraging. De massa zucht, kijkt elkaar vluchtig in de ogen en gaat door met het gekakel en het verveel. De vrouw die wellicht haar halve long nu heeft uitgeblazen besluit nog een sigaret op te steken. Vijf minuten is een zee van tijd. Carl kijkt ondertussen naar zijn voeten waar een dikke duif komt aangetippeld. Met zijn zoekende knikkende kopje pikt hij alle rotzooi op wat hij maar vindt. Ook de eerste peuk van de vrouw moet eraan geloven. De duif heeft geen gêne en komt angstwekkend dicht tegen de voeten van Carl. Met het tipje van zijn schoen laat hij de luchtrat weer de andere kant uitstappen. Eenmaal de trein in zicht is krijgt iedereen een boost, een blast, alsof er een shot hete Sambuka in hun vlezige lijf wordt geïnjecteerd. De trein remt eindeloos, mensen beginnen te schuifelen. En nu begint het spel. Waar gaat de trein stoppen? En de belangrijkste vraag: wanneer? Er wordt hevig ingeschat, het is buiten de nu krijsende rem muisstil. Taktiek ruist door de hersenen. De vrouw die nu gehuld zit in een geur van doffe as, de corpulente kalende man, de Limburgse potvissen, de duiven en de rest van het gepeupel maken enkele gekke, korte bewegingen en houden zich stil exact op het moment dat de trein stopt. De mensen die pech hebben, en zo de deur gemist hebben die eigenlijk voor hun neus zou moeten gestopt zijn, haasten zich naar de dichtsbijzijnde ingang. Als een bende verwende pubers staan diegene die het spel wel gewonnen hebben, met omhoog geheven hoofd de opengaande deur te aanschouwen, en te hopen dat er niet teveel bejaarden of jonge moeders met kindjes uit zullen stappen. Want dat is tegen de wet der traagheid. De corpulente kalende man geeft nog een tik met zijn elleboog tegen Carl, en gaat pal voor hem staan. Wat haat hij dit spel. Het spel kan je uiteindelijk nog het hardst verliezen wanneer je merkt dat er geen stoel meer vrij is. Maar Carl had geluk. Hij mocht als troostprijs plaatsnemen naast een corpulente kalende man die enkele minuten daarvoor een drafje zette met binnensmondse geluidjes. Slapen zal hij.
Er klonk krijsend geschreeuw in zijn hoofd. 1 dag eerder
Carl zat verveeld op de trein richting Saint-Ghislain toen er een ebbenhouten deerne naast hem plaatsnam. Met haar verlengde gelnagels haalde de twentysomething haar smartphone uit de tas, en begon wat toetsen te bespelen. Haar parfum was doordringend. Even later stopte ze en schoof enkel nog met haar lange zwarte vinger van onder naar boven. Ongegeneerd las Carl een fractie mee in het Oude Testament. Onverwachte beeldmanipulatie. 4 dagen eerder Zijn ogen waren gericht op een naaktslak die tergend traag een spoor van slijm achterliet op het terras met uitzicht op de stadstuin. Carl is al niet meteen een dierenvriend, maar naaktslakken, sluipende feces, mogen nooit ongestraft zijn zicht verzieken, en dus broedde hij op de meest pijnlijke afrekening. Met zout, het salpeterzuur voor de naaktslak, ging hij zijn slag thuishalen. Langzaam strooide Carl de natriumchloride uit en de slak kromp in elkaar. Het slijm verkleurde en werd dikker. Er klonk krijsend geschreeuw in zijn hoofd. Het was een vreselijk beeld, traumatiserend en vernederend. Carl gruwde van zichzelf. 4 jaar eerder Een mens als Carl is verwend in Brussel. Hij kan slenteren zoveel hij wil, zijn ogen krijgen er niet genoeg van. En ja, het is zelfs mogelijk om in deze grootstad een stamcafé te hebben, of je persoonlijke voorkeuren op te eisen, ondanks de anonimiteit en de drukte. Hij gaat koffie drinken overdag, heeft tientallen keuzes voor het shoppen van kledij, strips, cd’s, dvd’s, eten, interieurdesign, ja zelfs rariteiten zoals Warhol-bedrukte schilderijen van je eigen ontwerp of foto. Niet alleen materieel vindt hij in Brussel quasi alles, ook mentaal kan het een boost zijn. Toen Carl op een vergeten avond samen met goeie vriend S. aan het pallaveren was in combinatie met een goed glas wijn kwamen ze tot de constatatie dat ze eigenlijk niet uit Brussel weg wilden. Alleen plekken zoals Ijsland -waar je het moet doen met de weinige dingen die er zijn en geconfronteerd wordt met een ijzige stilte en schoonheid- kunnen die constatatie omwentelen. Verhuizen is binnen een paar jaren geen optie maar een doel en feit, en dat boezemt hem angst in, want waar gaat een mens als Carl zich thuisvoelen? In een gat waar de sociale contacten en controle de plak voeren. Waar iedereen, iedereen kent, en waar hij de auto moet nemen om naar de bakker te gaan. Waar hij iedere dag op het perron wacht om de trein te halen naar het werk – in Brussel, waarna hij het Noord uitstapt, terechtkomt in de Aarschotstraat, de hoertjes passeert om 5 minuten later aan te komen en 8 uur later weer datzelfde traject af te moeten leggen en tenslotte heel die voeling met Brussel te vergeten, verliezen en weg te duwen. Hij heeft nog 4 jaar. Daar gaat Carl. In de trein zitten en de gebruikelijke halte passeren Zich in de zetel vleien, de ogen sluiten, en rusten. Niet slapen. De hersenen pijnigen, draaien en kronkelen. Ideeën op papier krijgen, maar eerst in het hoofd. Een uur lang, maar niet slapen. Inzichten creëren, en weer wissen, geniale concepten verzinnen, en ze proberen vast te houden. Dat is het beste scenario. Maar er is ook de slaap die voortvloeit uit geneesmiddelen, zoals die tergend zware ontstekingsremmers die Carl soms gebruikt als zijn hernia de kop opsteekt. Geen idee meer, puur slaap. En dan is er het worst-case-scenario: zijn immuunsysteem dat langzaam maar zeker verzwakt en een virus aan de maag dat hem misselijk en leeg laat voelen. De WK-finale interesseert hem plots geen knijt meer, plat in de zetel, ogen verstarren, denken aan de ademhaling. Naar bed schuifelen en wachten tot de braakneigingen overgaan, maar weten dat het toch erger zal worden, zuchten, draaien, nee niet draaien, op de rug, en zuchten. Het gaat beter met de ogen open. Finaal het moment opeisen om zich toch recht te zetten en enkele seconden later alles te laten komen. De maagspieren persen zijn maaginhoud in brute kracht naar buiten. Tot driemaal toe. Zijn eega houdt haar beide handen aan de oren om het vreselijke geluid te ontwijken. Naar de badkamer slenteren om het bakje dat zonet is volgebraakt uit te kuisen, de niet-verteerde etensresten willens nillens langs je ooghoeken laten passeren, wat water drinken, de mond spoelen. De maag plakt tegen de rug. Maar Carl kan de slaap amper vatten. Medicatie krijgen die de zuurteregeling van de maag stabiliseert maar hem suf en moe laten voelen. Geen hap door de keel krijgen, maar dan toch slapen. In de trein zitten en de gebruikelijke halte passeren omdat je doodgesuft bent. Het was Carl nog nooit overkomen. Het virus blijft nog even in zijn lichaam. Eten gebeurt omdat het moet, uit noodzaak. Het volledige bord leeg eten is pure horror. Zelfs zijn vierjarige dochter eet meer. Maar er is licht aan het einde van de tunnel: een virus leeft in dit geval natuurlijk niet eeuwig en dag 10 nadert. Bovendien: slaap is een voorrecht als het je gegund wordt, dus besloot Carl zijn geneeskundige dutjes voorlopig niet te laten.
In juli mag dat. Om in augustus weer ideeën op papier te krijgen. Zo, dat was een plan. Tijdens de rit naar Brussel zag Carl een parallelle trein voorbijrazen. Eenmaal uit het zicht zag hij een man staan in de verte die de snelheid aanschouwde. Waar zou je dan aan denken? Aan niets, denkt Carl. Het aanschouwen van een voorbijflitsende trein is als een moment zonder denkpatroon. Of misschien aan Brussel. De stad waar Carl zestien jaar woonde. De stad die hem gevormd heeft tot de persoon die hij nu is. Chaotisch maar met open geest. De stad die hem liet kuieren door de straten, die hem dwong koffie te gaan drinken op café, die hem illustere platenwinkels induwde, die hem mensen liet kennen die elk zo verschillend waren. Zo leerde hij jaren geleden in de metro zijn beste vriend S. kennen, maar ook zijn eerste vrouw. Brussel heeft hem veel gegeven, maar ook veel afgenomen. Zijn onschuld. De kosmopolitische grootstad voerde hem mentaal naar plaatsen die hem vreemd waren, maar die hij onomkeerbaar moest leren kennen. Het je m’en foutisme dat hem wel aansprak, maar dat hij ergens ook verloochende. De haat-liefde relatie met zijn inwoners en het verkeer. Carl ziet het als een film voor de ogen. Zonder pauze. Maar soms, en dat is nu net het vreemde, stagneert de beweging, en lijkt alles te vervagen. Brussel kan dat doen met een mens. Het teveel aan beelden, toestanden, acties, en visionaire impulsen kunnen ervoor zorgen dat een man die een voorbijflitsende trein aanschouwt, inderdaad, denkt aan niets. En zo dacht ook Carl erover. Vervolgens richtte hij zijn ogen weer op de krant, en wentelde hij zich in zinnen.
Carls vermoeden was juist. Er was meer aan de hand. Zijn vermoeidheid was een allergische reactie op de uitwerpselen van de Dermatophagoides pteronyssinus.
‘We brengen wel wat uren per dag in bed door en komen op die manier dus langdurig in nauwe aanraking met de uitwerpselen van de huisstofmijt’, openbaarde de dokter. ‘Bij de geringste beweging in bed komen de uitwerpselen in de lucht, worden door u ingeademd en kunnen op die manier allergische klachten veroorzaken.’ De idee dat Carl allergisch was aan bepaalde drekstoffen maakte hem oncomfortabel. Het was toch net allemaal wat lyrischer geweest mocht hij een overgevoeligheid hebben opgebouwd voor paardenbloemen, grassen of parfum. Neen, voor drek in dit geval. Maar goed, de bloedwaarden hebben nu eenmaal de waarheid in pacht, dus kreeg Carl een medicament in de vorm van pillen en een spray. Alweer twee extra middelen waar hij -voor een tijdje althans- afhankelijk van zou zijn. De sloomheid nam soms vreemde vormen aan. Soms miste hij gesprekken, of stukken ervan. Zo eentje waarvan het middengedeelte is weggevallen. Bijzonder vervelend. Of die keer dat hij ‘schat’ zei tegen zijn beste vriend tijdens een professionele discussie tot grote hilariteit van beide partijen. Naargeestige dingen quoi, als je niet Robbe De Hert heet. Carl zou zijn masterbedroom ‘clean desk’ moeten maken. Lakens wekelijks wassen, gordijnen wegwerken, met nat dweilen, wasmand verwijderen, geen seks meer, want dat veroorzaakt alleen maar gelukzalige bewegingen voor de mijt. Maar dat was zijn stijl niet. Harm reduction, dat wel. En dus werd Carl het soort mens dat op alle rondslingerend textiel lastig werd, alsook op de veroorzaker in tweede instantie. Hij was het slachtoffer, en niemand anders. Hij of zij die leed brengt in het trieste bestaan van deze irrelevante protagonist moet eraan geloven. Met zijn pil in de ene hand en de spray in de andere besloot hij anders. Te gaan. Leven. |
Archief
January 2021
Categories
All
|