De vrouw die wellicht haar halve long nu heeft uitgeblazen De man komt aangesloft, aktetas in de linkerhand, hemd in de broek, licht geïrriteerde gezichtsuitdrukking, en bij nader inzien ook wat licht ruikend naar zilt zweet. De vrouw die al op de bank zat rookt een sigaret, starend naar niets. Ze zet de sigaret tussen haar stijve lippen, zuigt zo hard dat haar wangen indeuken, rukt hem er weer uit en laat wat rook ontsnappen om het vliegensvlug weer te inhaleren. Haar tong klapt. Door het kleine gaatje tussen haar boven- en onderlip blaast ze secondenlang de geïnhaleerde rook uit. De zuchtwind laat de resterende wolk langs Carl passeren. De mensenmassa zwelt aan. De irritante en luidruchtige Limburgse totebellen zijn ook al gearriveerd. Ondertussen zijn het haast bekenden geworden. En daar is de corpulente kale man al. Met binnensmondse geluidjes draaft hij in een onhandige galop richting de hoek, rechts van de bank. Zijn plaats is gelukkig nog vrij. De trein wordt eindelijk aangekondigd met vijf minuten vertraging. De massa zucht, kijkt elkaar vluchtig in de ogen en gaat door met het gekakel en het verveel. De vrouw die wellicht haar halve long nu heeft uitgeblazen besluit nog een sigaret op te steken. Vijf minuten is een zee van tijd. Carl kijkt ondertussen naar zijn voeten waar een dikke duif komt aangetippeld. Met zijn zoekende knikkende kopje pikt hij alle rotzooi op wat hij maar vindt. Ook de eerste peuk van de vrouw moet eraan geloven. De duif heeft geen gêne en komt angstwekkend dicht tegen de voeten van Carl. Met het tipje van zijn schoen laat hij de luchtrat weer de andere kant uitstappen. Eenmaal de trein in zicht is krijgt iedereen een boost, een blast, alsof er een shot hete Sambuka in hun vlezige lijf wordt geïnjecteerd. De trein remt eindeloos, mensen beginnen te schuifelen. En nu begint het spel. Waar gaat de trein stoppen? En de belangrijkste vraag: wanneer? Er wordt hevig ingeschat, het is buiten de nu krijsende rem muisstil. Taktiek ruist door de hersenen. De vrouw die nu gehuld zit in een geur van doffe as, de corpulente kalende man, de Limburgse potvissen, de duiven en de rest van het gepeupel maken enkele gekke, korte bewegingen en houden zich stil exact op het moment dat de trein stopt. De mensen die pech hebben, en zo de deur gemist hebben die eigenlijk voor hun neus zou moeten gestopt zijn, haasten zich naar de dichtsbijzijnde ingang. Als een bende verwende pubers staan diegene die het spel wel gewonnen hebben, met omhoog geheven hoofd de opengaande deur te aanschouwen, en te hopen dat er niet teveel bejaarden of jonge moeders met kindjes uit zullen stappen. Want dat is tegen de wet der traagheid. De corpulente kalende man geeft nog een tik met zijn elleboog tegen Carl, en gaat pal voor hem staan. Wat haat hij dit spel. Het spel kan je uiteindelijk nog het hardst verliezen wanneer je merkt dat er geen stoel meer vrij is. Maar Carl had geluk. Hij mocht als troostprijs plaatsnemen naast een corpulente kalende man die enkele minuten daarvoor een drafje zette met binnensmondse geluidjes. Slapen zal hij.
Er klonk krijsend geschreeuw in zijn hoofd. 1 dag eerder
Carl zat verveeld op de trein richting Saint-Ghislain toen er een ebbenhouten deerne naast hem plaatsnam. Met haar verlengde gelnagels haalde de twentysomething haar smartphone uit de tas, en begon wat toetsen te bespelen. Haar parfum was doordringend. Even later stopte ze en schoof enkel nog met haar lange zwarte vinger van onder naar boven. Ongegeneerd las Carl een fractie mee in het Oude Testament. Onverwachte beeldmanipulatie. 4 dagen eerder Zijn ogen waren gericht op een naaktslak die tergend traag een spoor van slijm achterliet op het terras met uitzicht op de stadstuin. Carl is al niet meteen een dierenvriend, maar naaktslakken, sluipende feces, mogen nooit ongestraft zijn zicht verzieken, en dus broedde hij op de meest pijnlijke afrekening. Met zout, het salpeterzuur voor de naaktslak, ging hij zijn slag thuishalen. Langzaam strooide Carl de natriumchloride uit en de slak kromp in elkaar. Het slijm verkleurde en werd dikker. Er klonk krijsend geschreeuw in zijn hoofd. Het was een vreselijk beeld, traumatiserend en vernederend. Carl gruwde van zichzelf. 4 jaar eerder Een mens als Carl is verwend in Brussel. Hij kan slenteren zoveel hij wil, zijn ogen krijgen er niet genoeg van. En ja, het is zelfs mogelijk om in deze grootstad een stamcafé te hebben, of je persoonlijke voorkeuren op te eisen, ondanks de anonimiteit en de drukte. Hij gaat koffie drinken overdag, heeft tientallen keuzes voor het shoppen van kledij, strips, cd’s, dvd’s, eten, interieurdesign, ja zelfs rariteiten zoals Warhol-bedrukte schilderijen van je eigen ontwerp of foto. Niet alleen materieel vindt hij in Brussel quasi alles, ook mentaal kan het een boost zijn. Toen Carl op een vergeten avond samen met goeie vriend S. aan het pallaveren was in combinatie met een goed glas wijn kwamen ze tot de constatatie dat ze eigenlijk niet uit Brussel weg wilden. Alleen plekken zoals Ijsland -waar je het moet doen met de weinige dingen die er zijn en geconfronteerd wordt met een ijzige stilte en schoonheid- kunnen die constatatie omwentelen. Verhuizen is binnen een paar jaren geen optie maar een doel en feit, en dat boezemt hem angst in, want waar gaat een mens als Carl zich thuisvoelen? In een gat waar de sociale contacten en controle de plak voeren. Waar iedereen, iedereen kent, en waar hij de auto moet nemen om naar de bakker te gaan. Waar hij iedere dag op het perron wacht om de trein te halen naar het werk – in Brussel, waarna hij het Noord uitstapt, terechtkomt in de Aarschotstraat, de hoertjes passeert om 5 minuten later aan te komen en 8 uur later weer datzelfde traject af te moeten leggen en tenslotte heel die voeling met Brussel te vergeten, verliezen en weg te duwen. Hij heeft nog 4 jaar. Daar gaat Carl. In de trein zitten en de gebruikelijke halte passeren Zich in de zetel vleien, de ogen sluiten, en rusten. Niet slapen. De hersenen pijnigen, draaien en kronkelen. Ideeën op papier krijgen, maar eerst in het hoofd. Een uur lang, maar niet slapen. Inzichten creëren, en weer wissen, geniale concepten verzinnen, en ze proberen vast te houden. Dat is het beste scenario. Maar er is ook de slaap die voortvloeit uit geneesmiddelen, zoals die tergend zware ontstekingsremmers die Carl soms gebruikt als zijn hernia de kop opsteekt. Geen idee meer, puur slaap. En dan is er het worst-case-scenario: zijn immuunsysteem dat langzaam maar zeker verzwakt en een virus aan de maag dat hem misselijk en leeg laat voelen. De WK-finale interesseert hem plots geen knijt meer, plat in de zetel, ogen verstarren, denken aan de ademhaling. Naar bed schuifelen en wachten tot de braakneigingen overgaan, maar weten dat het toch erger zal worden, zuchten, draaien, nee niet draaien, op de rug, en zuchten. Het gaat beter met de ogen open. Finaal het moment opeisen om zich toch recht te zetten en enkele seconden later alles te laten komen. De maagspieren persen zijn maaginhoud in brute kracht naar buiten. Tot driemaal toe. Zijn eega houdt haar beide handen aan de oren om het vreselijke geluid te ontwijken. Naar de badkamer slenteren om het bakje dat zonet is volgebraakt uit te kuisen, de niet-verteerde etensresten willens nillens langs je ooghoeken laten passeren, wat water drinken, de mond spoelen. De maag plakt tegen de rug. Maar Carl kan de slaap amper vatten. Medicatie krijgen die de zuurteregeling van de maag stabiliseert maar hem suf en moe laten voelen. Geen hap door de keel krijgen, maar dan toch slapen. In de trein zitten en de gebruikelijke halte passeren omdat je doodgesuft bent. Het was Carl nog nooit overkomen. Het virus blijft nog even in zijn lichaam. Eten gebeurt omdat het moet, uit noodzaak. Het volledige bord leeg eten is pure horror. Zelfs zijn vierjarige dochter eet meer. Maar er is licht aan het einde van de tunnel: een virus leeft in dit geval natuurlijk niet eeuwig en dag 10 nadert. Bovendien: slaap is een voorrecht als het je gegund wordt, dus besloot Carl zijn geneeskundige dutjes voorlopig niet te laten.
In juli mag dat. Om in augustus weer ideeën op papier te krijgen. Zo, dat was een plan. Stel je voor: je beleeft de tijd van je leven tijdens een avond uit, en maakt kennis met een man of vrouw. De situatie verlegt zich naar de nacht en de drang naar passie wordt almaar groter. Je ruikt elkaar, voelt elkaar en het liefst wil je in elkaar versmelten. Je instinct neemt het over en voor je het weet beland je in iemands bed of op een hotelkamer. ’s Ochtends word je wakker, de zon priemt door het gordijn en je kijkt.
The morning after. (Lees het artikel) Tijdens de rit naar Brussel zag Carl een parallelle trein voorbijrazen. Eenmaal uit het zicht zag hij een man staan in de verte die de snelheid aanschouwde. Waar zou je dan aan denken? Aan niets, denkt Carl. Het aanschouwen van een voorbijflitsende trein is als een moment zonder denkpatroon. Of misschien aan Brussel. De stad waar Carl zestien jaar woonde. De stad die hem gevormd heeft tot de persoon die hij nu is. Chaotisch maar met open geest. De stad die hem liet kuieren door de straten, die hem dwong koffie te gaan drinken op café, die hem illustere platenwinkels induwde, die hem mensen liet kennen die elk zo verschillend waren. Zo leerde hij jaren geleden in de metro zijn beste vriend S. kennen, maar ook zijn eerste vrouw. Brussel heeft hem veel gegeven, maar ook veel afgenomen. Zijn onschuld. De kosmopolitische grootstad voerde hem mentaal naar plaatsen die hem vreemd waren, maar die hij onomkeerbaar moest leren kennen. Het je m’en foutisme dat hem wel aansprak, maar dat hij ergens ook verloochende. De haat-liefde relatie met zijn inwoners en het verkeer. Carl ziet het als een film voor de ogen. Zonder pauze. Maar soms, en dat is nu net het vreemde, stagneert de beweging, en lijkt alles te vervagen. Brussel kan dat doen met een mens. Het teveel aan beelden, toestanden, acties, en visionaire impulsen kunnen ervoor zorgen dat een man die een voorbijflitsende trein aanschouwt, inderdaad, denkt aan niets. En zo dacht ook Carl erover. Vervolgens richtte hij zijn ogen weer op de krant, en wentelde hij zich in zinnen.
Carls vermoeden was juist. Er was meer aan de hand. Zijn vermoeidheid was een allergische reactie op de uitwerpselen van de Dermatophagoides pteronyssinus.
‘We brengen wel wat uren per dag in bed door en komen op die manier dus langdurig in nauwe aanraking met de uitwerpselen van de huisstofmijt’, openbaarde de dokter. ‘Bij de geringste beweging in bed komen de uitwerpselen in de lucht, worden door u ingeademd en kunnen op die manier allergische klachten veroorzaken.’ De idee dat Carl allergisch was aan bepaalde drekstoffen maakte hem oncomfortabel. Het was toch net allemaal wat lyrischer geweest mocht hij een overgevoeligheid hebben opgebouwd voor paardenbloemen, grassen of parfum. Neen, voor drek in dit geval. Maar goed, de bloedwaarden hebben nu eenmaal de waarheid in pacht, dus kreeg Carl een medicament in de vorm van pillen en een spray. Alweer twee extra middelen waar hij -voor een tijdje althans- afhankelijk van zou zijn. De sloomheid nam soms vreemde vormen aan. Soms miste hij gesprekken, of stukken ervan. Zo eentje waarvan het middengedeelte is weggevallen. Bijzonder vervelend. Of die keer dat hij ‘schat’ zei tegen zijn beste vriend tijdens een professionele discussie tot grote hilariteit van beide partijen. Naargeestige dingen quoi, als je niet Robbe De Hert heet. Carl zou zijn masterbedroom ‘clean desk’ moeten maken. Lakens wekelijks wassen, gordijnen wegwerken, met nat dweilen, wasmand verwijderen, geen seks meer, want dat veroorzaakt alleen maar gelukzalige bewegingen voor de mijt. Maar dat was zijn stijl niet. Harm reduction, dat wel. En dus werd Carl het soort mens dat op alle rondslingerend textiel lastig werd, alsook op de veroorzaker in tweede instantie. Hij was het slachtoffer, en niemand anders. Hij of zij die leed brengt in het trieste bestaan van deze irrelevante protagonist moet eraan geloven. Met zijn pil in de ene hand en de spray in de andere besloot hij anders. Te gaan. Leven. |
Archief
January 2021
Categories
All
|